Overslaan en naar de inhoud gaan
x
achterblijvers

Bedenkingen bij “achterblijvers” - een (gedateerde?) filosofie voor een grenzeloze wereld

In een derde of vierde betekenis staat “achterblijvertje”, zeker als verkleinwoord, voor een “kind, boom of plant, dat in groei bij andere achterblijft”. Dat is niet de toon waarmee deze “Filosoof van Haeghe”’, naar de gelijknamige zwart-wit televisiereeks uit 1967, dit dossier wil openen.

De klank van de tweede betekenis waarbij de achterblijver ergens later dan anderen verschijnt, bevalt mij veel meer. In mineur kan hij zingen dat hij te laat is en in majeur dat hij de anderen heeft laten wachten. Deze “Titten”, naar de televisiefilosoof, ziet het zichzelf graag schrijven. Toch is de eerste betekenis, “iemand die blijft als anderen weggaan”, hier van groter belang. En zou ik best op zoek gaan naar een rijkere melodie.

Toegespitst op het thema van de emigratie, verwant aan het meer delicate van de immigratie, zou ik de toonzetting van een echte filosoof verwelkomen. Zo stuitte ik op een voormalige Nederlandse Denker des Vaderlands Marli Huijer, bijzonder hoogleraar publieksfilosofie in Rotterdam, die in de flaptekst bij “Achterblijvers, een nieuwe filosofie voor een grenzeloze wereld” precies beloofde wat ik zocht.

“Achterblijvers onderzoekt het fenomeen “achterblijven” in relatie tot de overzeese migratie vanuit Europa. Wat betekende het vertrek van een verwante of dierbare vroeger en wat betekent het nu?”

Belofte sloeg al gauw over in een hoge noot naar een niet zo toonvaste van wantrouwen:

“Dit boek was misschien pas later geschreven als Europa de afgelopen anderhalf jaar niet was geconfronteerd met een groot aantal vluchtelingen die bescherming zoeken in Europa.”

Door de ommekeer in de jaren zestig van onze eigen definitieve emigratie naar een tijdelijke en gegoede “semigratie”, dacht Huijer rond 2016 dat haar kosmopolitische utopie plots dichterbij kwam. In de spiegel van onze hedendaagse emigranten hoopte ze dat de achterblijvers voortaan gastvrij immigranten van elders zouden onthalen. Of zij sinds het verschijnen van “Achterblijvers” in datzelfde jaar haar idealistische suggesties nog op dezelfde manier zou herhalen, in een continent dat diep verdeeld is door massale immigratie, is een vraag die buiten dit kader valt. Liever concentreer ik me hier op haar studie van “achterblijvers” en van “vertrekkers”, want daarvan wil ik wel één en ander onthouden.

Van de Griekse oudheid tot nu hebben literatuur, films en theater achterblijvers tot antiheld gemaakt. Maar van de Amerikaanse filosoof Thomas Nail die de beweging als basisprincipe van de werkelijkheid ziet, neemt Huijer vier types van migrant met spiegelbeeldige achterblijvers over, vanzelfsprekend afhankelijk van historische en sociale omstandigheden.

Aan de eerste tegenstelling van “nomade” versus “landbouwer-achterblijver” gaat ze gauw voorbij. Tegenover de “vluchteling/barbaar/opstandeling” staat de “vluchteling-achterblijver”, vaak lang in het ongewisse over het lot van de vertrekkers. Natuurlijk is hier de link met oorlogsgebieden vandaag gemaakt. De “vagebond” en de “loyale over huis en haard wakende achterblijver” is de derde dubbelfiguur. Hierbij vraagt ze zich terecht af hoe interessant het zou zijn dat een (hedendaagse) Homerus de jammerende Penelope nu eens niet vanuit het standpunt van haar avontuurlijke man Odysseus zou beschrijven? Van het vierde type, het “proletariaat” versus de “gegoede achterblijver”, denken wij dat de achterblijver misschien nog het best af is, zo vindt Huijer, ware het niet dat we vandaag precies van hem verwachten dat hij vertrekt. En daar komen we zo meteen nog even op terug.

Emigranten slaan een gat in het bestaan van achterblijvers, zo gaat Huijer verder. Dat de vertrekker een soortgelijk gat voelt, blijft helaas onderbelicht. Voor de achterblijver is het gemis een reden voor rouw. Alsof dat voor de vertrekker niet het geval is, zo voeg ik daar aan toe. Partir est mourir un peu.

Ook al schrijf ik hier op de eerste plaats voor vertrekkers, enkele bedenkingen bij haar kernhoofdstuk over achterblijvers wil ik u in deze context zeker niet onthouden. Achterblijvers zijn ongetwijfeld van groot belang in het conserveren, restaureren en vernieuwen van de “materiële omgeving” waaruit de emigrant is vertrokken, al dan niet opdat de vertrekker er weer naar kan terugkeren. Maar waar zijn haar gedachten over de “sociale, mentale en culturele omgeving”?

Ook in het belang van behoud van de gemeenschap mist Huijer de kans om veel explicieter voor behoud van taal, geschiedenis en waarden te pleiten. Liever schenkt zij haar aandacht aan de zorg voor achterblijvende ouders of zwakkere familieleden of naasten, en wat achterblijvers weerhoudt om deze mensen in de steek te laten en zelf ook te vertrekken. Fysieke nabijheid is onontbeerlijk om de noden van de ander te kunnen opmerken, zich daar verantwoordelijk voor te voelen en de ander daadwerkelijk te verzorgen. Achterblijven hoort evenzeer bij het menselijk bestaan als de sterfelijkheid en de geboortelijkheid, niet op basis van Martin Heidegger die meende dat de zorg om de eigen dood de meest eigenlijke grond aan het bestaan gaf, maar verwijzend naar Martin Buber bij wie het om “de ander” gaat, aldus Huijer.

Misschien zou ik hier toch eens ooit een boekje moeten opendoen over de schuldgevoelens die mij als vertrekker daarbij lang hebben geplaagd. Niet in een “materiële omgeving” die zij zo graag promoot, maar in mijn mentale, culturele, misschien zelfs religieuze? Dat een paar van mijn mannelijke vrienden en ik daarbij ook al vaker aan onze achterblijvende zussen hebben gedacht, zou de wakkere Huijer nochtans een paar scherpe opmerkingen kunnen opleveren.

In volgende hoofdstukken gaat de auteur op zoek naar wat er achter de (on-)beweeglijkheid van de mens zit. Ik schrijf haar interessante vragen over: zit het in de menselijke aard om beweeglijk te zijn of zijn we van nature juist honkvast? Wordt de (on)beweeglijkheid veroorzaakt door “natuurlijke” verschijnselen als klimaatverandering en oorlog? Of wordt de (on)beweeglijkheid vooral teweeggebracht door technologische en sociale veranderingen? Met Aristoteles in de hand zegt ze dat de mens in dit alles een keuze heeft. Ze maakt duidelijk dat de combinatie emigratie en achterblijven ondertussen werd vervangen door de tweedeling van beweeglijken en onbeweeglijken.

Volgens haar zijn de meer welgestelde Europeanen over het algemeen kosmopolitisch ingesteld en voortdurend onderweg, terwijl de werklozen en de laagst betaalden tot steeds minder beweeglijkheid zijn gedwongen. Tussen die rijke, zich vrij bewegende bovenlaag en arme onderlaag bevindt zich een grote groep mensen van politieke en economische vluchtelingen, van laag- tot hoogopgeleid, die om te ontsnappen aan oorlog, armoede of werkloosheid zijn toevlucht in beweeglijkheid zoekt. Haar blijde boodschap is dat de thuisblijvers er dan zijn om die nieuwkomers te verwelkomen.

Die thuisblijvers zullen nochtans meer in huis moeten hebben dan alleen empathie. Oog voor de waarden van de gemeenschap als voorwaarde voor zorg, misschien? Oog voor een gedeelde geschiedenis als bron van betekenis, eventueel? En, last but not least, maar waarom niet: oog voor grenzen als voorwaarde voor nabijheid? Maar wie is deze”‘Filosoof van Haeghem”, om dat te durven denken?

Auteur:
Theo Dirix